Traditionele uitbesteding

Gezinsplaatsing in Vlaanderen

Vroedmoderne Tijd tot 1795

Pleegzorg tijdens het ancien régime en in de negentiende eeuw staat vooral bekend als de ‘uitbesteding’ van de zorg, de opvoeding en de verantwoordelijkheid voor hulpbehoevenden aan anderen dan de daarvoor voorbestemde zorgdragers. Pleegzorg in deze periode lag volledig in het verlengde van de uitbestedingen zoals die ook al plaats vonden in de middeleeuwen, maar het lijkt nu beter georganiseerd. Ondanks de uitbouw van vele instellingen en de aanhoudende kritiek op de pleegzorg, bleef uitbesteding veruit het meest voorkomende systeem om aan de behoefte aan opvang, onderhoud, opvoeding en opleiding tegemoet te komen.

Bestedelingen en hun besteders

Deze uitbestedingen gebeurden :

  • door de familie, de ouders of voogden zelf ;
  • wanneer die zelf niet in de opvang en het onderhoud konden voorzien, door de georganiseerde armenzorg.

Daarbij ontfermden de pleegouders zich over bejaarden, personen met een fysische of mentale handicap, pasgeboren kinderen, vondelingen en verlaten kinderen, krankzinnigen, jongeren en wezen.

Met de uitbesteding werd gezorgd voor korte noodopvang of voor langdurige opvang voor kinderen of ouderlingen die aan zichzelf waren overgeleverd, of voor wie ouders of verwanten niet langer zorg konden dragen. Gezinnen besteedden ook hun kinderen uit om te leren of bij te scholen.

Uitbesteding kwam overal voor en niet enkel in Geel. Deze gezinskolonie is wel de meest bekende vorm van uitbesteding, maar toch eerder een uitzondering dan de regel.

Bestaansonzekerheid

Vooral tijdens het ancien régime stond het gezinsleven voortdurend onder druk door overlijdens van kinderen en ouders als gevolg van slechte voeding of hygiëne, hongersnoden, ziektes, epidemieën en oorlogsgeweld. De meeste kinderen kenden niet het genoegen om langdurig op te groeien in ongebroken gezinnen. Ze werden van jongs af aan of voor een groot gedeelte van hun jeugd opgevoed door andere mensen dan hun eigen ouders, door familieleden, stiefouders, of uitbesteed bij vreemden. Nauwelijks een generatie kon opgroeien zonder de voortdurende confrontatie met ziekte, lijden en dood. Dat is de essentiële bestaansonzekerheid voor ouders en kinderen die deze periode kenmerkt en hun leven ingrijpend tekende.

Impact van machthebbers en gezagsdragers

De inspanningen om het gezinsleven te continueren werden vaak nog bezwaard door ingrepen van politieke, economische en religieuze ‘machten en krachten’ die hen trachtten te bestelen, te onteigenen en hen hinderden in hun zelfbeschikking. Niettemin, naarmate vorsten, kapitalisten, burgerlijke overheden en kerkelijke gezagsinstanties meer grip kregen op de ontwikkelingen van het dagelijkse leven, zadelden ze zichzelf ook op met meer verantwoordelijkheden. Waar mensen zich vroeger maar moesten schikken in ‘het lot’ of naar ‘de wil van God’, kleefde op de aangerichte schade nu en dan ook een gezicht, een persoon, een instantie of een structuur die men ter verantwoording kon roepen. Dezelfde bovennatuurlijke orde waarop gezagsdragers zich beriepen om posities en ingrepen te rechtvaardigen, legde hen ook de plicht op om voor de armen te zorgen en op het verzuimen van die plicht konden ze worden aangesproken.

Onmacht, onwil en solidariteit

Daarnaast speelden ook de gewone menselijke onmacht, de onverschilligheid, de zelfzucht en boosaardigheid een grote rol bij het beschadigen, verwaarlozen en veronachtzamen van de bestaans- en levenskansen van kinderen, ouderen of gebrekkigen en van wat ze wel voelen en denken. Maar in praktisch alle omstandigheden ontpopten zich ook de invloed en de welwillendheid van empathische mensen die verbindingen maken, bruggen bouwen, en dat ook georganiseerd krijgen. De economische ontwikkelingen, de burgerlijke organisatie, de filantropie en de religieuze inspiratie zorgden niet enkel voor moeilijkheden, maar vormden eveneens de bedding waarin de ellende kon opgevangen worden.

Eerste versie : 15 oktober 2018

Last Updated on 16 september 2022 by Erik Zwysen