Gezinsverpleging

De gezinsverpleging in Geel wordt nu en dan voorgesteld als het oermodel, niet alleen van de zorg voor hulpbehoevende psychiatrische patiënten, maar ook van de pleegzorg in het algemeen. Daarvoor is het systeem toch te veel een uitzondering en bovendien was gezinsplaatsing destijds voor alle kinderen, bejaarden of personen met een beperking die opvang en zorg behoefden de eerste en meest voor de hand liggende oplossing. Ook voor personen met een mentale beperking of psychische problematiek zocht men naar gezinnen en niet enkel in Geel.  Twee steden in het bijzonder waren bekend voor gezinsplaatsing van geesteszieken : Brugge en Mechelen.

Gezinsverpleging was niet ongebruikelijk

Behoeftige krankzinnigen die ten laste kwamen van de armenzorg hield men bij voorkeur thuis. Als de familie hen niet kon opvangen werden ze in het algemeen in de kost geplaatst bij particulieren, zeker in de dorpen waar geen asielen waren. De meeste dorpen plaatsten hun geesteszieken, net zoals andere armen die ze moesten verzorgen, bij gezinnen in de eigen gemeente. Honderden ‘krankzinnigen en zwakzinnigen’ of, in termen van toen ‘sotten en simpelen’, verbleven zo in de vroegmoderne tijd in pleeggezinnen, niet alleen in Geel, maar ook elders. Plaatsingen in het gesticht in een naburige stad waren een kostelijke zaak en dus viel men in kleinere plaatsen ook voor de krankzinnigen en zwakzinnigen terug op het systeem van uitbesteding per openbare aanbesteding.

De steden die wel over een asiel beschikten, besteedden toch ook nog zieken uit bij particulieren. Dat was bijvoorbeeld het geval in Brussel. Daar was een asiel, maar een deel van de krankzinnigen werd er in pleeggezinnen geplaatst, anderen werden thuis ondersteund, anderen werden naar Geel gestuurd. Dat was ook gebruikelijk onder meer in Antwerpen, Brugge, Mechelen, Oudenaarde, Poperinge en Turnhout, en in verschillende Noord-Nederlandse steden. Antwerpen had in de vijftiende eeuw al haar ‘zinnelozenhuis’ in de Stoofstraat, later in de Sint-Rochusstraat, maar plaatste toen ook al geesteszieken in Geel. Als het tehuis te klein werd, verouderd was of dringend moest hersteld worden, deed men een beroep op pleeggezinnen buiten de stad of op de gezinsverpleging in Geel. Zijn minderjarige mentaal gehandicapten besteedde Antwerpen praktisch altijd uit in plattelandsgezinnen.

In Brugge en Mechelen

Anders dan in Geel, was de gezinsverpleging in Brugge en Mechelen niet in eerste instantie gericht op heiligenverering. Daar lagen de familiale plaatsingen ook minder geconcenteerd in een buurt, wijk of dorp. Ze namen er in principe ook geen patiënten op van andere steden en gemeenten.
In 1791 verbleven in Brugge 192 zieken “bij burgers op stadskosten”, maar uit de cijfers kunnen we niet opmaken hoeveel er feitelijk bij hun familie, bij bekenden of in vreemde pleeggezinnen verbleven.
In datzelfde jaar telde men in Mechelen 114 zieken in gezinsplaatsing, van wie tien in Mechelen zelf waren geplaatst, tweeënveertig in de buitendorpen en vijfentwintig bij familieleden of vrienden. Mechelen had toen ook zevenendertig geesteszieken in Geel geplaatst. Meer dan 75% van de Mechelse zieken bleven in de achttiende eeuw in hun eerste pleeggezin. Mogelijk lag dit anders in kleinere gemeenten waar de armen, en dus ook de zachtaardige simpelen, die afhingen van de Tafels van de Heilige Geest jaarlijks werden uitbesteed aan de laagst biedende. De opname in hetzelfde pleeggezin was dan niet per se gegarandeerd. 

Eerste versie 25 juli 2016
Laatste aanpassing :