Pleeggezin of instelling ?
De discussie in de negentiende eeuw
Sluitingen van weeshuizen – Een advies pro gezinsplaatsing – Wel voor meisjes, niet voor jongens – Nieuwe instellingen te Antwerpen – Diescussie blijft onbeslist, maar neigt naar meer plaatsingen in instellingen
De discussie gesticht of instelling, al ingezet in de vorige eeuwen, werd door de Franse wetgever in 1811 feitelijk beslist met de verplichting om de kinderen – wezen, vondelingen en verlaten kinderen – onder te brengen in pleeggezinnen. In de negentiende eeuw woekerde de discussie nochtans verwoed verder.
Sluitingen van weeshuizen
In 1810 al besloot het Brusselse armbestuur het jongensweeshuis te sluiten, omdat de ‘luiheid en insubordinatie’ van de jongens volgens de weesvoogden tot het uiterste was gestegen.
In Sint Niklaas werd het weeshuis voor jongens in 1813 gesloten, bijna honderd jaar na zijn oprichting. Meer en meer had men er moeite met het handhaven van de discipline en bovendien liep het weeshuis leeg nadat Napoleon een aantal jongens opeiste en ouders vanwege dit risico ook minder geneigd waren er kinderen aan toe te vertrouwen. De sluiting was overigens slechts tijdelijk, want in 1827 werd het opnieuw geopend.
Een advies pro gezinsplaatsing
De Koninklijke Commissie ‘pour l’amélioration du sort des classes ouvriéres et indigents du pays’ gaf in 1847 aan de Minister van Justitie het advies dat er geen instellingen moesten worden opgericht omdat er “niets [is] dat zich verzet tegen het gebruik dat al enkele jaren in voege is om verlaten kinderen bij pleeggezinnen op het platteland uit te besteden. Ze worden er in hun nieuwe familie opgevoed als alle andere werkmanskinderen, ze gaan naar de school in hun gemeente, een inspecteur controleert af en toe of ze goed worden opgevangen. Ze doen het in het algemeen ook niet slechter, de parketten moeten niet meer tegen hen optreden dan tegen andere kinderen.”
Wel voor meisjes, niet voor jongens
Toen in 1873 het aantal kinderen in het Brusselse meisjesweeshuis was gezakt tot onder de capaciteit, werd om financiële redenen beslist om dit aantal terug aan te vullen met meisjes die in gezinnen op het platteland waren geplaatst.
In diezelfde jaren werd er actie gevoerd om opnieuw een jongensweeshuis op te richten. Het besluit van de gemeenteraad in 1875 was echter kort en krachtig : “De Raad, overwegende dat het systeem der plaatsing van de weezen in huisgezinnen, voor hunne lichamelijke en zedelijke ontwikkeling het gunstigst is te achten, mits het bezoek der weezen en het toezicht worde uitgebreid en versterkt, gaat over tot de orde van den dag”.
Nieuwe instellingen te Antwerpen
Antwerpen daarentegen opende in 1882 en 1883 twee compleet nieuwe weeshuizen omdat de uitbesteding naar de mening van het liberale bestuur van burgemeester Leopold de Wael niet altijd de gewenste resultaten gaf.
In 1892 besloot ook het Weldadigheidsbureel van Antwerpen om de kinderen die ze ten laste had, niet langer te plaatsen in pleeggezinnen.
Discussie blijft onbeslist, maar neigt naar meer plaatsingen in instellingen
Het is moeilijk om de argumenten los te zien van het doel dat men wilde bereiken, of van de maatschappijvisie die men wilde realiseren. Een waaier van voors en tegens passeerde de revue. Tegenargumenten zijn vaak tegenstrijdig, ze worden selectief gebruikt, soms omgekeerd tot een argument pro, en dezelfde argumenten van uitbuiting en misbruik werden ook in stelling gebracht tegen de gestichtsverpleging.
Toch was uitbesteding op het platteland naar het einde van de negentiende eeuw toe niet langer een vanzelfsprekendheid. Er waren nog mensen die beweerden dat er op het platteland werkkrachten te kort waren. Daar stond dan weer tegenover dat de lonen en de verdiensten er zo laag waren, dat steeds meer buitenmensen werk kwamen zoeken in de steden. In die zin werd de uitbesteding van stadskinderen naar de buiten meer en meer een anachronisme. Ook dat was een reden om naar andere oplossingen uit te kijken. ‘Ge maakt er boeren van, in alle betekenissen van het woord’ bekloeg een Brussels gemeenteraadslid er zich over in maart 1893, ‘en dat is niet meer van deze tijd’. Onverbloemd tegenstander van de uitbesteding van wezen bij pleeggezinnen waren de verenigingen van oud-wezen. De ‘Algemeenen Weezenbond’ die in juli 1894 werd opgericht maakte van het afschaffen van ‘het hatelijke stelsel der uitbesteeding’ een van zijn belangrijkste programmapunten.
Desondanks eindigde de strijd onbeslist. De Belgische wetgever zal de plaatselijke weldadigheidsbesturen tenslotte in het begin van de twintigste eeuw vrij laten om te kiezen voor gezins- dan wel gestichtsplaatsing.
Eerste versie 26 juli 2016
Laatste aanpassing :
22 juli 2018