Instellingen

pagina in opbouw

Plaatsingen door de ouders zelf

Voor het ontstaan van de wet op de kinderbescherming in 1912 kwamen vrije plaatsingen nog veel voor. Het normbesef van de ouders lag volgens Jeroen Dekker in zijn boek ‘Straffen, redden en opvoeden‘ destijds nogal gelijklopend met dat der pedagogen. Ze wijzen ter motivatie van de opname in een instelling op dezelfde kindergebreken, zoals koppigheid, leugenachtigheid, onbetrouwbaarheid, opvliegendheid e.d.. Overigens zouden ouders, via het verkrijgen van een plaats in een heropvoedingstehuis voor hun zoon of dochter ook cultuur consumeren.

Tegen het einde van de 19e eeuw zou dit zo duidelijk geëxpliciteerde normbesef minder scherp in de bronnen naar voren komen. De doelgroep zou toen qua gehalte “slechter” geworden zijn en de neiging om kinderen vrijwillig of onder zachte dwang te plaatsen liep terug (Dekker, 1987, p.75). Deze tendens zou nog versterkt worden door de invoering van de kinderwetten. Dit was in België waarschijnlijk ook het geval.

“Morele overtuiging was het zwaarste wapen dat (de elite) tegenover tegenstribbelende ouders kon inzetten. Werd de cultuurconsumptie voortijdig afgebroken, dan ontstond er een conflict tussen de twee groepen. Tot 1905 werd dat conflict meestal gewonnen door de ouders, omdat er nog geen machtsmiddelen aan de kant van de instellingen bestonden.” (Dekker, 1987, P.78-79).

Last Updated on 16 september 2022 by Erik Zwysen