De wet van 3 april 1848 bepaalde dat de regering speciale instellingen moest oprichten voor jonge behoeftigen, bedelaars en landlopers van beide geslachten jonger dan 18 jaar. Hiermee wilde men vermijden dat jongeren samen met volwassenen werden opgesloten in de instellingen. Men noemde deze instellingen speciale hervormingshuizen, hervormingsscholen of landbouwscholen. Ze functioneerden eerder als correctiehuizen of verbeteringsgestichten, dan als welzijnsinstellingen.
Ze werden later aangepast en bij koninklijk besluit van 7 juli 1890 kregen ze de titel van Rijksweldadigheidsscholen RWS). De wet van 27 november 1891 tot bestrijding van landloperij en bedelarij gaf deze scholen het karakter dat ze vandaag de dag hebben (1904).