Rijksweldadigheidsscholen

Rijksweldadigheidsscholen
in 1904

Van hervormingsschool (1848)
naar Rijksweldadigheidsschool (RWS, 1890)

De wet van 3 april 1848 bepaalde dat de regering speciale instellingen moest oprichten voor jonge behoeftigen, bedelaars en landlopers van beide geslachten jonger dan 18 jaar. Hiermee wilde men vermijden dat jongeren samen met volwassenen werden opgesloten in de instellingen. Men noemde deze instellingen speciale hervormingshuizen, hervormingsscholen of landbouwscholen. Ze functioneerden eerder als correctiehuizen of verbeteringsgestichten, dan als welzijnsinstellingen.
Ze werden later aangepast en bij koninklijk besluit van 7 juli 1890 kregen ze de titel van Rijksweldadigheidsscholen RWS). De wet van 27 november 1891 tot bestrijding van landloperij en bedelarij gaf deze scholen het karakter dat ze vandaag de dag hebben (1904).

Doelgroep

De Rijksweldadigheidsscholen namen jongeren op van minder dan achttien jaar oud, die door de rechter ter beschikking van de regering werden gesteld, of jongeren die door de gemeenten werden gestuurd.

Kinderen die ter beschikking van de regering waren gesteld.

Dat waren :

  • Bedelaars en landlopers van minder dan achttien jaar oud
    (art 24 wet 1891) ;
  • Kinderen van minder dan achttien jaar die veroordeeld werden tot een gevangenisstraf en na het uitzitten ervan ter beschikking worden gesteld van de regering tot aan hun meerderjarigheid
    (artikel 26 wet 1891) ;
  • De minder dan zestien jarigen die vanwege een overtreding werden vervolgd maar niet veroordeeld, maar wel ter beschikking gesteld
    (artikel 25, ingevoerd in 1897) ;
  • De volgens het artikel 72 van het strafwetboek vrijgesproken, maar ter beschikking gestelde, minder dan zestien jaar oude delinquenten, die zonder ‘oordeel des onderscheids’ een misdrijf of misdaad hadden begaan.

Kinderen die werden opgenomen op vraag van een gemeente.

Dat gaat volgens artikel 33 van de wet van 1891 om :

  • Jongeren van minder dan achttien jaar,
  • door de minister aangenomen voor opname in de Rijksweldadigheidsschool,
  • op vraag van het college van burgemeester en schepenen van een Belgische gemeente,
  • mits akkoord van de personen die de ouderlijke macht hebben over het betrokken kind.

Vestigingen

Rijksweldadigheidsscholen voor jongens (in 1904)

  • Ruiselede
  • Rekem
  • Mol
  • Saint-Hubert

Deze RWS werden bediend door lekenpersoneel.

Rijksweldadigheidsscholen voor meisjes (in 1904)

  • Beernem, bediend door de Soeurs de Notre-Dame
  • Namen, bediend door de Religieuses du Bon Pasteur

Werking

Onderhoudskosten

De kosten voor het onderhoud van de jongeren die op vraag van een gemeente werden opgenomen, waren voor de helft ten laste van de staat en voor de andere helft ten laste van de betrokken gemeente.
De onderhoudsprijs in 1904 bedroeg 1,20 fr per dag.

Onderwijs

De leerlingen kregen onderwijs in de twee landstalen, conform het onderwijsprogramma. De meesten kregen een beroepsopleiding in verschillende ateliers. Anderen werden voorbereid op het werk in de landbouw of in dienst.
Hun loon stond in verhouding tot hun activiteit en goed gedrag. Er was een regeling voor getroffen voor het sparen en pensioenbijdragen.

Eredienst

Aan elke Rijksweldadigheidsschool was een aalmoezenier verbonden. Leerlingen die een andere godsdienst beleden konden het bezoek ontvangen van bedienaars van hun eredienst.

Plaatsingen

De jongeren die onder toezicht stonden van de regering konden geplaatst worden bij een landbouwer of een ambachtsman, in een liefdadigheidsgesticht of voorwaardelijk teruggestuurd naar hun ouders of voogd. De patronagecomités hielden zich bezig met het zoeken van plaatsingen voor de leerlingen die de school verlieten.

Eerste versie 18 maart 2006.
Laatste aanpassing :