De wet van 1965

‘Sociale jeugdbescherming’
vanaf 8 april 1965

De wet van 8 april 1965 splitst de kinderbescherming op in sociale bescherming enerzijds en gerechtelijke bescherming anderzijds. De sociale bescherming richt zich op drie vlakken : (a) individuele preventieve sociale actie, (b) algemeen preventieve sociale actie en (c) medewerking met de bevoegde gerechtelijke overheden. Ze zal worden uitgevoerd door de jeugdbeschermingcomités (JBC).

Het Jeugdbeschermingscomité

De wet van 1965 richt in elk gerechtelijk arrondissement een jeugdbeschermingscomité op. Dit neemt de reeds door de procureurs gestarte sociale bescherming op. Het kan slechts een preventieve sociale actie voeren “voor zover zijn hulp is gevraagd of aanvaard door de personen die over de minderjarige de ouderlijke macht uitoefenen of hem in rechte of in feite onder hun bewaring hebben” (art.2). Deze preventieve actie wordt niet nader gespecifieerd, maar het is duidelijk dat daaronder ook plaatsingen vallen.

Naargelang de grootte van het arrondissement bestaat zo’n comité uit twaalf tot vierentwintig leden. De Minister van Justitie benoemt ze voor drie jaar en kiest ze uit vertegenwoordigers van diensten, instellingen of organisaties die zich actief met de jeugd, de jeugdbescherming en het gezin bezighouden. 1/3 van de leden wordt benoemd op voordracht van de Minister van Nationale Opvoeding; 1/3 op voordracht van de Minister van Volksgezondheid en het Gezin.

Kinderen in gevaar

Na 1965 wordt de gevaarstoestand de centrale notie : de comités worden speciaal opgericht om preventieve acties te voeren ten voordele van de kinderen in gevaar, maar ook de jeugdrechtbank kan nu optreden voor die categorie minderjarigen. Het begrip zelf wordt veel ruimer omschreven dan in 1912. De beide jeugdbeschermingsinstanties treden nu op wanneer de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van een minderjarige gevaar loopt “wegens het milieu waarin hij leeft of wegens zijn bezigheden of wanneer de omstandigheden waarin hij wordt opgevoed door het gedrag van degenen die hem onder hun bewaring hebben gevaar opleveren” (art.2, en in min of meer dezelfde bewoordingen, art.30).

Hoewel deze verschuiving van het toepassingsgebied in 1965 dus een grote verruiming betekende van het bemoeiingsrecht van de overheid, aanvaardden de meeste commentatoren dat het moest gaan om een “ernstig gevaar voor de persoonlijke ontwikkeling van de minderjarige of voor diens maatschappelijke aanpassing en slechts in die gevallen waarin de personen die voor de minderjarige aansprakelijk zijn niet spontaan de nodige maatregelen troffen” (Ceulemans, p.58).

De jeugdrechter blijft natuurlijk ook bevoegd tegenover minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en tegenover hen die bedelend of zwervend worden aangetroffen (nog steeds ! daar is het in feite mee begonnen !).

De sociale dienst

In elk arrondissement wordt een sociale dienst opgericht, samengesteld uit vaste afgevaardigden, waarvan één afdeling ter beschikking staat van de JBC, en één ter beschikking van de JRB (art.64). Het JBC kan kinderen plaatsen in instellingen of pleeggezinnen. Het JBC laat “regelmatig ieder door zijn bemiddeling geplaatste minderjarige door een van zijn afgevaardigden bezoeken” (art.74).

De vaste afgevaardigden moeten nu gediplomeerden zijn : houder van een diploma van maatschappelijk assistent of van een diploma dat van een voldoende pedagogische of sociale kennis doet blijken. Ook nu nog kunnen vrijwillige afgevaardigden worden toegevoegd, maar de wet zegt er niet meer over. Uitzonderingen op het diploma worden niet meer voorzien, en dat bevestigt de tendens naar professionalisering van het maatschappelijk werk. Hoewel de wet weinig zegt over de taak van de vrijwillige en vaste afgevaardigden (tenzij de regelmatige bezoeken), bestaan daarover natuurlijk wel uitgebreide administratieve toelichtingen (Min.v.Just. Handleiding).

Principes

  1. Het eerste principe waarop de tussenkomst van de sociale jeugdbescherming is gebaseerd is de gevaarssituatie van de minderjarige.
  2. Het tweede principe is de attitude van de ouders tegenover de gevaarssituatie. Deze is bepalend om de sociale en gerechtelijke bescherming van elkaar te onderscheiden. Ook voor deze laatste vorm van jeugdbescherming wordt de gevaarssituatie immers de centrale notie. Zo zullen de comités optreden wanneer de ouders niet zelf de gepaste middelen ter hand nemen om reden van onbekwaamheid, onwetendheid of nalatigheid; wanneer ze geen voldoende of voldoende aangepaste hulp hebben gevonden bij de instellingen die zich met de (algemene) preventie bezighouden; wanneer de ouders zélf de hulp aanvragen of aanvaarden ;
  3. bovendien dringt men er in de handleiding ook op aan dat de minderjarige zelf zijn instemming zou betuigen met de voorgestelde actie. Dit laatste element is evenwel niet in de wet opgenomen.

Taak van de Comités

De taak van de comités is drievoudig.

  1. Er is ten eerste de individuele preventieve sociale actie. De ervaring met de “pretoriaanse” acties gevoerd door de gerechtelijke overheden hadden aangetoond dat maatregelen gebaseerd op de medewerking van de belanghebbenden meer succes hadden. De preventieve sociale actie is dan ook grotendeels op deze ervaring gebaseerd. Verhellen noemt dit eerder “sociale profylaxis” (1986, p.179 e.v.) dan preventie. Ze is wel relatief preventief t.a.v. een gerechtelijke tussenkomst, die op haar beurt in dezelfde zin preventief zou zijn t.a.v. de bestrijding van de “volwassen delinquentie”.
  2. Over het tweede niveau, de algemene preventie, staat weinig in de wet. Het gaat enerzijds om het inlichten van de bevoegde overheden over feiten, zoals spijbelen, weglopen, drug- en alcoholmisbruik, jeugdcafé’s, porno, huisvesting, e.a.. Anderzijds om het bevorderen, oriënteren en coördineren van alle initiatieven voor een betere bescherming van de jeugd.
  3. Tenslotte betekent de medewerking met de gerechtelijke bescherming o.o. dat de procureur een zaak naar het jeugdbeschermingscomité kan verwijzen voor verdere opvolging.

Eerste versie 30 november 2003

Last Updated on 16 september 2022 by Erik Zwysen