Kinderbescherming in de 20e eeuw
1912-1965
Gerechtelijke tussenkomsten
Vanaf 1912 kunnen de kinderen voor drie belangrijke problemen onder de jurisdictie van een of andere gerechtelijke autoriteit komen.
- De burgerlijke rechtbank spreekt de ontzetting uit de ouderlijke macht uit. Belangrijke uitbreiding is echter de mogelijkheid om de ontzetting uit te spreken indien de ouders de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van hun kinderen in gevaar brengen (art.3, 2 ). Dit is in de termen van de wet het geval “door slechte behandeling, misbruik van gezag, hun slecht levensgedrag of erge nalatigheid in het vervullen van hunne wettelijke verplichtingen”. “Cette énumération est vague” zegt Velge, maar “elle présente une assez grande élasticité qui doit permettre au juge d’étendre les principes que la jurisprudence antérieure à la loi avait déjà consacrés.” (1919, I, p.18).
- Kinderen die misdrijven plegen waarvoor volwassenen gestraft worden – wat men samenvat in het concept jeugddelinkwentie – worden nu door de kinderrechter beoordeeld i.p.v. door de strafrechter.
- De kinderrechter neemt ook maatregelen tegenover kinderen omwille van hun gedragingen die voor volwassenen geen aanleiding zijn tot gerechtelijk ingrijpen. Dit zijn de zgn. statusdelicten, samen te vatten in het concept pre-delinkwentie. Zo kan hij op verzoek van de ouders maatregelen nemen tegenover kinderen van minder dan 18 jaar die “door hun wangedrag of hunne onbuigzaamheid, ernstige redenen tot ongenoegen geven aan hunne ouders, aan hunne voogden of aan de andere personen, onder wier hoede zij werden geplaatst” (art. 14). Verhellen denkt in dit geval aan gedragingen zoals weglopen, ongehoorzaamheid, drinken, roken, te laat thuis komen, enz. (1988, p.35). Ook artikel 15 is ruim. De rechter kan niet enkel optreden indien de minderjarige beneden de 16 jaar zich overlevert aan prostitutie of ontucht, maar ook wanneer hij zijn middelen van bestaan zoekt “in het spel of in handelingen of bezigheden die kunnen leiden tot prostitutie, tot bedelarij, tot landlooperij of tot criminaliteit”.
Zedelijk verwaarloosde kinderen
Er blijft echter tussen de eerste en de twee andere categorieën nog “un intermédiaire” die de toenmalige Directeur-Generaal van de Dienst voor Kinderbescherming Maus de zedelijk verwaarloosde kinderen noemt. “On ne poursuit pas la déchéance de l’exercice de la puissance paternelle, parce que la faute des parents n’est pas assez caractérisée ou est, en partie, excusable par la misère. On ne traduit pas l’enfant en justice, parce que les faits ne sont pas suffisamment caractérisés; l’enfant n’est pas encore un vagabond ou un délinquant, mais il le deviendra sûrement.” (p.4) Waar de termen van de wet volgens Velge vaag genoeg zijn om deze categorie te omvatten, zijn volgens Maus de feiten niet altijd ernstig genoeg. Een preventieve aanpak is echter vereist en dat gebeurt dan door de beschermingscomités en de sociétés protectrices des enfants martyrs. Het ging volgens Maus in 1927 om zo’n duizendtal kinderen. Hij vindt tenslotte dat de situatie van deze kinderen “devrait être réglée par la loi” (p.5). Overigens zullen later ook de procureurs zelf zich met deze (voorbode van) sociale bescherming bezighouden.
Eerste versie 28 februari 2004
Last Updated on 16 september 2022 by Erik Zwysen