Van kinderbescherming
naar sociale jeugdbescherming
[pagina in opbouw]
De ontwikkeling van de gedragswetenschappen
De wetgeving op de kinderbescherming concentreerde zich vooral rond de idee dat de kinderen moesten onttrokken worden aan een schadelijk en verderfelijk milieu. Verwijzend naar de medische wereld wint de idee dat onze “natuurlijke onvolmaaktheid” kan bestreden worden met technieken echter voortdurend aan belang. Parallel hiermee verloopt de professionalisering in de hulpverlening, en dit zeker na de Tweede Wereldoorlog. De geweldige ontwikkeling van de gedragswetenschappen die allerlei theorieën over afwijkend gedrag oplevert wordt bij ons eerder laat ontdekt en heeft dan ook geen rechtstreekse invloed meer op de aan gang zijnde wetsverandering. Toch schetst ze het klimaat van de tijd. Men is afgestapt van de deterministische idee dat bepaalde gedragingen automatisch tot delinquentie zouden leiden. Als het doel niet langer kan zijn de delinquentie te vermijden, moet dit arsenaal van therapieën ingezet worden voor andere doeleinden. In feite komt nu de héle ontwikkeling van de jeugd in het vizier en wordt zo vatbaar voor verbetering. De “age of treatment” wordt ingezet. “People changing” is niet enkel een beroep maar wordt zelfs een “moreel bevel” (Verhellen, 1986, p.66). Deze behandelingsideologie verdonkeremaant volgens Verhellen (1986, p.66) de in de kinderbescherming nog aanwezige strafideologie en de maatschappij-beschermingsideologie. Deze behandeling concentreert zich op het individu, ook al liggen de oorzaken van zijn gedrag in de omgeving. Dit individueel model blijft gelden, ook al zullen sommige therapieën het gezin of een kleine groep als behandelingseenheid voorstellen. Bij de totstandkoming van de wet van 1965 betoont de wetgever veel vertrouwen in deze gedragswetenschappen.
Het primaat van het gezin
Een tweede centrale gedachte van de wetgever van 1965 is het het primaat van het gezin. Het burgergezin is nu definitief het dominante gezinstype geworden. Het kenmerkt zich door zijn groei naar beslotenheid en individualiteit van de gezinsleden. Dit type staat model voor de interventies. Het gezin wordt beschouwd als de voornaamste entiteit ter bevrediging van de belangen van het kind. Het belang van het kind komt helemaal centraal te staan, het gezinswelzijn fungeert daarin als intermediair doel. Zo zou een buitenhuisplaatsing slechts ten uitzonderlijken titel mogen gebeuren. Vandaar ook de invoering van de opvoedingsbijstand.
Opvoedende bijstand
Eén van de moeilijkheden van de wet van 1912 was de beperkte variatie in de maatregelen t.a.v. de ouders : de procureur kon ofwel niet tussenkomen ofwel ontzetten uit de ouderlijke macht. Ook t.a.v. de minderjarigen was een soort “alles-of-niets regel ingebouwd, die (…) het preventieve optreden sterk bemoeilijkte” (Walgrave, 1978, p.64). Het parket zal daarom ook meer en meer op eigen houtje interveniëren, waarbij de wet “eigenlijk niet werd gerespecteerd” (Walgrave, 1978, p.64).
Eerste versie 30 november 2003
Last Updated on 16 september 2022 by Erik Zwysen