Weeshuizen

Weeshuizen in België
in het jaar 1904

Vooraf:
De term weeshuis wordt vandaag niet meer gebruikt.
Voor lijsten van hedendaagse erkende voorzieningen verwijzen we u naar volgende websites :
De sociale kaart
Private voorzieningen jeugdhulp
Kind en Gezin opvangadressen

Vanaf deze pagina vind je lijsten van de Belgische “weeshuizen” in 1904, zoals vermeld in “Belgique Charitable”, de vernieuwde uitgave van 1904 door Mme Ch. Vloeberghs (1). We presenteren ze hier per provincie. Daarbij behouden we de plaatsnaam van de toenmalige gemeente, zoals vermeld in de genoemde uitgave. Meestal vermelden we tussen haakjes de naam van de huidige gemeente waarvan de vermelde plaats nu deel uitmaakt (2). Hier en daar vullen we de gegevens aan met informatie vanuit andere bronnen, zie (3).

(1) Ludovic Saint-Vincent, Belgique Charitable, nouvelle edition refondue et complétée par Mme Ch. Vloeberghs, Albert Dewit, Editeur, 1904
(2) Voor een overzicht van alle Belgische gemeenten en hun fusies sinds 1831 verwijzen we naar: Belgische gemeenten sinds 1831
(3) De gegevens werden aangevuld met informatie vanuit volgende bronnen, wat we meestal in de tekst aangeven door een andere tekstkleur te gebruiken

Het gaat hier niet enkel om de weeshuizen, beheerd door de instanties van de Openbare Weldadigheid, maar ook om private weeshuizen, vooral beheerd door religieuze congregaties. We behouden meestal de Franse termen zoals in genoemd werk vermeld, ook van de straatnamen e.d.. ; soms de (eventueel toenmalig gebruikelijke) Vlaamse vertalingen. Als er een jaar van oprichting bekend is, wordt dit ook vermeld. De weeshuizen in Wallonië worden gepresenteerd in de Franse taal.

* Voor meer informatie rond de betekenis van de term “weeshuizen” en hoe ze werden ingeschakeld bij de hulpverlening, verwijzen we naar de links Openbare Weldadigheid en Kinderbescherming.
* De ontwikkelingen m.b.t. de kindertehuizen vanaf de jaren ’50 van de vorige eeuw vind je verder beschreven op de pagina voorzieningen kinderbescherming.

Inleiding.

Sommige weeshuizen hebben een heel oude geschiedenis. De eerste wettelijke bepalingen over de zorg voor de arme wezen die golden voor het hele land kunnen we toeschrijven aan Karel de Vijfde en zijn edict van 7 oktober 1531 met betrekking tot de organisatie van de liefdadigheid. Vondelingen en arme wezen moesten met de middelen van de ‘gemene beurs’ gevoed en onderhouden worden en de kinderen van de armen moesten gestuurd worden naar scholen of een beroepsopleiding krijgen. In de zestiende eeuw zien we dan ook in verschillende steden weeshuizen ontstaan.
De meeste dateren echter van de tweede helft van de negentiende eeuw. Er ontstaan dan veel nieuwe kindertehuizen, die echter niet enkel wezen opnamen. Naast wezen van vader en moeder of van één van beiden, nam men er vaak ook verlaten kinderen op of kinderen van arbeiders die wegens ziekte, handicap, ongeval enz. niet hun ganse gezin konden onderhouden (Velge, 1919, I, p.142). Men hield zich immers niet altijd aan de strikte wettelijke definitie van “wees”. De maatschappelijke problematiek was geëvolueerd en deze ontwikkelingen liggen mee aan de basis van het ontstaan van de wet op de kinderbescherming van 1912.
In de 19e en een heel eind in de 20e eeuw bleef men evenwel spreken van “weeshuizen” en in het algemeen werd iemand ook “wees” genoemd wanneer hij was opgenomen in een “weeshuis”.

De situatie in 1904.

Weeshuizen die bedoeld waren voor de wezen uit de gemeente zelf, waren meestal ook wel tegen andere tarieven toegankelijk voor kinderen uit andere gemeenten, tenzij anders vermeld. In principe moest het verblijfsgeld vooraf betaald worden, in één keer vóór de opname, of bv. per trimester. Andere vereisten voor opname waren vaak het binnenleveren van geboorte- en doopbewijs, vaccinatiebewijs, en bewijs van goed gedrag indien de kinderen afkomstig waren van een ander weeshuis.

Kinderen kregen basisonderwijs en -opleiding in het weeshuis aangepast aan hun leeftijd en vaardigheden. Vaak was er na het basisonderwijs een opleiding voorzien tot een of ander beroep als handenarbeid/st/er (“travaux manuels” – handwerk, handarbeid). In veel jongensweeshuizen waren ateliers voorzien waar men kon kiezen voor het aanleren van een beroep als kleermaker, schoenmaker, timmerman, blikslager, boekbinder, schilder, drukker, tuinier, enz.. Deze leertijd begon doorgaans vanaf de leeftijd van 14 jaar. Vaak moesten de ouders of de voogd hiervoor hun toestemming geven en schriftelijk beloven dat de jongen na het aanvatten van zijn leertijd in het weeshuis zou blijven tot aan de leeftijd van 18 jaar (soms 21 jaar).
De meisjes konden alle huishoudelijke taken aanleren, naaien, koken, wassen, strijken, soms ook snit, kant, borduren, tapijtwerk. Wie een dienster, kindermeid, linnenmeid of kamermeisje zocht kon zich wenden tot een van deze meisjesweeshuizen.

Elders verbleven kinderen in de instelling tot ze konden uitbesteed worden in een pleeggezin, in de leer, of in dienst, meestal onder toezicht van het weeshuis. Het bestuur of de directie van het weeshuis zocht naar een arbeidsplaats voor de kinderen die hun waren toevertrouwd en hield na hun vertrek uit het weeshuis nog enkele jaren toezicht. Ze kregen een uitzet mee en een kleine geldsom. Tijdens hun verblijf in het weeshuis was slechts zelden bezoek toegelaten en ook de vakanties brachten de kinderen door in het weeshuis.

De meeste weeshuizen werden beheerd door religieuze congregaties. Maar ook de weeshuizen die beheerd werden door het Bestuur der Burgerlijke Godshuizen werkten vaak met religieus personeel.

Eerste versie 17 april 2004
Laatste aanpassing 12 oktober 2021

Last Updated on 12 oktober 2021 by Erik Zwysen