Gezinsverpleging in de 19e eeuw

Gezinsverpleging wordt
een exclusieve Geelse aangelegenheid

Naast enkele landelijke gemeenten die hun krankzinnigen in pension plaatsten bij plattelandsbewoners, stond in de eerste helft van de negentiende eeuw enkel de stad Mechelen nog bekend voor het plaatsen van zijn behoeftige zwakzinnigen of krankzinnigen in de omliggende gemeenten. Van de gezinsplaatsing van krankzinnigen in andere gemeenten dan Geel vinden we gaandeweg de eerste decennia van de negentiende eeuw steeds minder sporen.
Ondertussen doken in de 19e eeuw verhalen op over misbruiken. Krankzinnigen werden toevertrouwd aan particulieren die daarvan een winstgevende bedrijvigheid konden maken.

“Heel wat uitbaters waren ongeletterden en niemand had enige notitie van hygiëne of ziekenverpleging. De patiënten zaten vaak gekluisterd in hokken zonder lucht of licht, overgelaten aan hun lot.” (Van Isacker)

Toenemende institutionalisering

Schattingen van het aantal krankzinnigen dat thuis of bij particulieren werd opgevangen voor heel België tussen 1832 en 1853 liepen van zevenenhalf op de tien, naar vijf, vier en tweeënhalf op tien. In absolute getallen kwam dit neer op drieduizend, tweeduizend, vijftienhonderd en dertienhonderd.
Dit heeft ongetwijfeld te maken met de toename van het aantal instellingen dat krankzinnigen opnam : 

  • Het openen van zorginstellingen door religieuze congregaties paste in het kader van het katholieke reveil, nadat de kerk onder Jozef II en het Franse bewind zware klappen had moeten incasseren.
  • In diezelfde energieke beweging paste de uitbouw van een net van hospices in de landelijke gebieden. Dergelijke godshuizen namen behoeftigen op zoals vondelingen, wezen en bejaarden, maar reserveerden ook plaatsen voor krankzinnigen. Ze waren ook opgezet om het systeem van uitbestedingen aan de laagstbiedende tegen te gaan. Deze jaarlijkse verpachtingen waarmee in de dorpen ook krankzinnigen werden uitbesteed, raakten mede daardoor in onbruik.
  • Sinds de oprichting van de bedelaarsgestichten in het begin van de negentiende eeuw, werden krankzinnigen ook daar ondergebracht. 

De krankzinnigenwet van 1850

Ondertussen was het aantal geesteszieken in de Geelse gezinskolonie in de eerste halve eeuw gestegen van tweehonderd naar meer dan negenhonderd in 1853.
Met de krankzinnigenwet van 18 juni 1850 werd dit koloniemodel de enige resterende vorm van gezinsplaatsing voor krankzinnigen. Enkel de Geelse gezinsverpleging, waaraan een medische dienst wordt toegevoegd, werd als alternatief voor een residentiële opname erkend. Deze kolonie was de oudste, meest bekende en uitgebreide van het land. Later in 1884 werd in de provincie Luik, in het Waalse Lierneux, een dergelijke kolonie opgericht.

Het koloniemodel

Trouw aan de medische invalshoek, is men deze vorm van pleegzorg gezinsverpleging blijven noemen. Kenmerkend is de plaatsing in een gemeenschap waarin de patiënten kunnen deelnemen aan het dagelijkse leven. De pleegouders kunnen er terugvallen op het Centraal Ziekenhuis voor advies of dringende hospitalisatie. Het reglement van 1912 benadrukt ook het belang van de onderlinge samenwerking. In het belang van de zieken en van de veiligheid van de kolonie, moeten de pleeggezinnen eensgezind zijn “in het verzorgen der zieken (…) en elkander helpen om alle ontvluchting te beletten, en alle ongevallen aan of voor den zieke te voorkomen.”

Eerste versie maart 1994
Laatste aanpassing :